vorige pagina

Inleiding

De afbladdering van de kerkelijke Christus

Ziet gij deze grote gebouwen? Er zal geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken.

 

                                JEZUS, IN MARCUS 13,2

 

I. Een cultuur verdwijnt

 

Het zal het jaar 1962 geweest zijn, en de plaats waar het gebeurde was de Parnassusweg in Amsterdam, om precies te zijn: de brug over het Zuider Amstelkanaal. Daar kregen mijn kinderen van mij voor het eerst op zondag een ijsje. We waren als gezin aan een middag­wandeling bezig, ikzelf in het zwarte pak (had 's morgens gepreekt en moest 's avonds nog een keer), niemand keek ervan op, en zelf vond ik dat ook nog heel gewoon. De ijscoman zal ons als klant tus­sen de klanten hebben gezien, maar voor mij was het echt een daad! Later besefte ik dat zo'n minuscuul voorval in een groter verband thuishoort, het verdwijnen van een cultuur, als een wijze van leven die mensen met elkaar delen en van elkaar herkennen.

In mijn geval was het de cultuur van een kerk die officieel 'de Gere­formeerde Kerken in Nederland' heet, ze had (heeft?) een uiterst trouw potentieel aan leden, herkenbaar aan een eenheid van gedrag dat het leven tot in al zijn vertakkingen regelde. Leven was leven van­uit de kerkelijke gemeenschap als een soort centrale, waar energie en richtlijnen - beide - voor de dagelijkse praktijk werden opge­daan. Rooms-katholieke gelovigen (en ex-gelovigen) kunnen mijn verhaal verdubbelen. De gereformeerde kerkelijke cultuur was maar een wissewasje vergeleken met het rijke roomse leven. De dominee bleef uit de slaapkamer, de pastoor niet.

Dat die cultuur, het leven via de kerk regelde, is nagenoeg voorbij. Kinderen weten niet meer wat zondagse kerkgang is. Ze bladeren niet meer door bijbel en psalmboek als de preek te lang duurt, verwonderen zich niet meer over de kerktoonsoorten (dorisch, phrygisch, aeolisch) die ze boven de melodieën aantreffen, weten niet eens meer waarover je het hebt als je over kerktoonsoorten praat. Van de nostal­gie van de middengeneratie zijn ze zelfs bevrijd, want ze zijn met heel andere dingen bezig dan hun ouders.

Die zitten er intussen mee: wat voor christelijk doorgaat staat niet meer vast. Niet alleen de eenheid van gedrag is verloren gegaan (dat was dat ijsje op zondag), maar ook de leer kwam op losse schroeven te staan. Ik ben zelf opgegroeid in jaren dat Kuyper nog over de tong ging, dat Bavinck, Wielinga, Dijk, Schilder, alom gerespecteerde fi­guren waren, die hun bekendheid niet aan radio en tv hoefden te ontlenen: ze konden zonder, werden het gesprek van alledag, door­dat gewone mensen - al dan niet zichzelf vertillend aan de proble­matiek - de denkbeelden van hun leidslieden als vertelstof mee naar het werk namen en van het werk weer mee naar huis. Vandaag zijn de namen van die voormannen vergeten, theologische studenten lopen er niet meer warm voor (als ze er nog iets van weten), of kie­zen zulke figuren alleen nog maar als onderwerp voor een disserta­tie. De wereld van het socialisme is het niet veel beter vergaan. Marx leeft niet meer. Honderd jaar geleden lagen namen als Bebel, Bern­stein, Engels, Kautsky of Trotski nog op de lippen van arbeiders als aardbeien op de tong, hun werk werd bestudeerd en besproken. Vandaag weet geen hond meer over wie we het hebben.

Met die cultuur is ook de rechte leer - als rechte leer - op drift ge­raakt, en met die rechte leer op haar beurt de christologie, als kern­stuk daarvan. Over de christologie, de kerkelijke leer van Jezus Christus gaat dit boek. Ze mag eruit zien als een blok gewapend beton, ze wankelt niettemin op haar voetstuk. Wat Jezus over de tem­pel profeteerde, lijkt haast van toepassing op de geijkte leer over Jezus: er blijft geen steen van op de andere staan.

 

2. Jezus Christus bladdert af

Het christendom ontleent zijn naam aan Jezus Christus, als eigen­soortige religie onder de religies staat of valt het met hem. Met de christologie raken we aan de zenuw van zijn bestaan. Geen wonder dat menig christen de ontwikkelingen daarin, zowel binnen als bui­ten de kerken, met verbijstering volgt. Eeuwen en eeuwen lang is de leer over Jezus niet veranderd, God uit God, licht uit licht, twee natu­ren verenigd in één persoon, het kwam in niemands hoofd op eraan te tornen. Waar ook maar het mes werd in gezet, niet in de christolo­gie. Een onaantastbare overlevering, dat was het. En ineens is die on­aantastbaarheid voorbij! Niet ineens, daar neem ik een te grote stap. De Verlichting zette een vraagteken achter de historische betrouw­baarheid van de evangeliën, het bleek genoeg te zijn om het wiel aan het draaien te brengen, maar langzaam. Het draaide langzaam, of zonder beeldspraak: er deden weinig christenen mee met de histori­sche kritiek en alles wat daaraan vastzit. Eerst in de tweede helft van onze (twintigste) eeuw wint de kritische benadering ook buiten de kring van de vakmensen veld, om in de laatste decennia als een vloedgolf zich zowel binnen als buiten de kerk over de kerkelijke Christus uit te storten.

Het leven van Jezus (of wat daarvoor doorgaat) wordt onderwerp voor films, musicals worden over hem gecomponeerd, soms met eer­bied, als oprechte poging zich een beeld van hem te vormen. Maar voor hetzelfde geld maken entertainers grappen en grollen over zijn leven (met Mohammed moet je oppassen maar met Jezus mag het wel), en is het met die eerbied voorbij. Ik zoek daar geen kwade be­doelingen achter, signaleer alleen een verschuiving, en weet uit erva­ring hoe gelovige mensen erdoor onthutst kunnen raken. Is dan niets meer heilig?

Dat is buiten. Binnen de kerken is intussen de eenheid van het Jezus­beeld verloren geraakt. Het behoudende deel van de christenheid hoort 's zondags de preken aan zoals ze altijd gehouden werden: Jezus en dien gekruisigd. Het deel dat zich progressief noemt, expe­rimenteert met de betekenis van Jezus, dat het een lieve lust is. Over­leeft het christendom deze herijking van de Christusgestalte? De­compenseert Jezus Christus? De term ontleen ik aan de geneeskunde. Decompenseren duidt het uiteenvallen van een orga­nisme aan; het evenwicht waardoor het blijft wat het is, valt weg. Sterft de kerkelijke Christus voor onze ogen onder de handen van zijn dokters?

Ik teken een situatie, in kortschrift, en dus onvolledig. Maar overtui­gend genoeg, neem ik aan, om te begrijpen dat goedwillende, gelo­vige mensen zich in een doolhof van opvattingen bevinden waar ze geen uitweg uit kunnen vinden. In dit boek kan ik daar wat aan doen, al was het maar door te laten zien hoe het doolhof in elkaar zit.

 

3. Is de christelijke leer uitgewerkt?

Het uiteenvallen van het Jezusbeeld beschrijf ik in de komende hoofdstukken als een proces van afbladdering van de kerkelijke

Christus, een proces waarvan de wortels in de kerkelijke Christus zelf zijn gelegen. Het verguldsel waarmee Jezus van Nazareth door de christelijke kerk overtrokken was, is niet van boven afkomstig, het stamt niet uit de eeuwigheid en is niet voor de eeuwigheid bestemd. Mensen uit een bepaalde tijd en uit een bepaalde cultuur hebben Jezus bekleed met twee naturen, hem als

God-op-aarde gezien. Maar wat menselijk is slijt weg, de tand des tijds tast het aan. Is het christen­dom dus opgebruikt, heeft de kerkelijke christologie zichzelf over­leefd en waaiert ze daarom alle kanten heen?

Het antwoord is niet met een simpel ja of nee te geven. De kerkelijke christologie, de klassieke leer van de twee naturen, met alles wat eraan vastzit, heeft haar tijd gehad. Dat durf ik wel te zeggen; in de loop van dit boek hoop ik ook duidelijk te maken waarom dat het geval is, sterker, waarom het onontkoombaar is dat we er eens afscheid van moesten nemen. Dat is één kant van de zaak. Jezus wordt tegelijker­tijd, en met niet minder verve, met nieuwe pleisters en plakplaatjes overdekt; dat is de andere kant. Beide ontwikkelingen houden gelij­ke tred met elkaar, ze vormen voor- en achterkant. Hoe meer de ker­kelijke Christus afbladdert, des te overvloediger de verguldsels waar­mee een nieuwe tijd hem weer aankleedt, in een bijna eindeloze serie particuliere christologieën. Jezus van Nazareth verdwijnt niet van het religieuze toneel. Mensen verlaten de kerk maar ze nemen een beetje Jezus mee, lijkt het wel. Hij is kennelijk bruikbaar, om niet te zeggen: een gezochte figuur, het wemelt van Jezus. Neem alleen maar de boeken die over hem verschijnen. Ook als je ze niet allemaal serieus zou nemen (hoeft niet), de hoeveelheid is een teken aan de wand. Een ware hausse aan nieuwe Jezusbeelden werft om (h)erken­ning, al dan niet onder de titel 'wie was Jezus nu echt?'.

Mooi! Maar helaas, wat voor de een anarchie is, op hol geslagen fan­tasie over Jezus, heiligschennis, is voor de ander juist de inbreng van creativiteit in de religie. Zo komen we toch weer bij de leer uit. Er moet iets van kritiek mogelijk zijn, van een maatstaf, wil niet alles, maar dan ook werkelijk alles, voor christelijk kunnen doorgaan.

 

4. Een ingreep in de leer. Moet dat?

Welke christologie is meer gerechtvaardigd en welke minder, en ten overstaan van welke instantie moet die rechtvaardiging dan plaats hebben? Aan deze vraag, en een antwoord erop, is dit boek, in hoofdzaak, gewijd. Om geen valse voorstellingen te wekken zeg ik hier alvast, dus meteen aan het begin, dat ik wel ergens uitkom, maar niet bij de restauratie van de kerkelijke Christus, laat staan dat ik die tot maatstaf voor de christologie verhef.

Evenmin sta ik onkritisch tegenover de wilde christologieën (zo heten ze in dit boek) die we buiten het erf van de christelijke kerken tegenkomen. Niet omdat het vrije producties zijn (de kerkleer is dat ooit ook geweest), integendeel, ze verdienen respect vanwege de scheppingsdrift, de fantasie die er menigmaal uit spreekt. Maar dat is nog geen reden om er bijval aan te verlenen. Naar twee kanten zet ik mij dus schrap, ik onderneem een kritische evaluatie van de wilde christologieën, maar oefen een net zo stevige kritiek op de kerkelijke Christus uit.

Dat gaat aan de hand van een en hetzelfde concept van een christo­logie. Ik zet op een ander punt dan de kerkelijke in, namelijk bij Jezus als aanhanger van de joodse godsdienst, en wil met behulp van die inzet de kerkelijke verering van Jezus tot passende proporties te­rugschroeven. Het boek behelst dus een voorstel daarvoor, in schets­vorm, dat wel, maar niettemin een serieus bedoeld voorstel.

Dat betekent dus een ingreep in de kerkelijke leer. Weliswaar in ter­men van vereenvoudiging ervan, waardoor zo'n ingreep er wat aan­trekkelijker uitziet. Niettemin, een ingreep, en de vraag is: moet dat echt? Een alternatief zou zijn niet in de christologie om te romme­len, maar alles te laten zoals het is. Met het argument dat het tenslot­te niet om de leerstellige verantwoording gaat, maar om het geloofs­geheim van Gods aanwezigheid in onze wereld, waar geen subtiliteit van welke redenering ook aan kan tippen. Ik houd dat voor een al­ternatief waar veel voor te zeggen is. Mensen die er zo over denken, hoeven mijn boek niet te lezen; ze zullen er geen plezier aan bele­ven. Waarom ikzelf die kant niet op ga, heeft te maken met de onmo­gelijkheid om zo'n versie van de christologie nog aan te haken bij wat we dan de historische Jezus noemen. Voor mij is dat een voor­waarde voor instemming met welke christologie dan ook. Dat bedoel ik niet als protest tegen geloofsgeheimen, maar geloofsgeheimen zadelen ons niet op met ongerijmdheden, of beter nog: ongerijmd­heden tot geloofsgeheimen verheffen loopt te gemakkelijk uit op het ontlopen van intellectuele eerlijkheid.

 

5. Jezus als nalatenschap van het christendom

De titel van het boek: Jezus, nalatenschap van het christendom, vereist een toelichting. De christelijke kerk heeft meer nagelaten aan de Eu­ropese cultuur. Ook in de zin van 'achtergelaten', zoals schillen en dozen na een dagje recreatie in het bos achterblijven. Rotzooi, gods­dienstoorlogen, verknipte mensen, machtsbeluste hiërarchen en ga maar door. Maar ook Jezus.

 

Eerste aantekening: Jezus dan als schepping van de christelijke kerk, dus Jezus als de kerkelijke Christus. Tot in de kleinste dorpjes van Eu­ropa staat een kerk, een woud van torens zouden de landkaarten te zien geven, als je ze er allemaal op zou intekenen. Eeuwen en eeu­wen hebben die kerken in woord en beeld Jezus Christus gepredikt, de moraal in handen genomen, de cultuur bevorderd, het leven in hun greep genomen, met alles wat era_n vast heeft gezeten: seksuali­teit gereguleerd (kan niet anders) en geschoffeerd (had niet gehoe­ven), geweld ingedamd (God zij dank) en tegelijk gelegitimeerd (helaas), lijden leren aanvaarden maar ook verheerlijkt, zonden aan­gepraat waar ze niet waren en door de vingers gezien waar ze onver­geeflijk waren, en zo kan ik doorgaan. De kerkelijke Christus is tot cultuur geworden, tot Europa als christelijk werelddeel. De kerkelij­ke Christus eerst als schepping van de kerk, en ten slotte - in termen van cultuur - als nalatenschap.

De tweede aantekening gaat over nalatenschap. Als de christelijke kerken zouden verdwijnen uit Europa (wat ik niet geloof noch be­pleit), blijft altijd nog de erfenis over, de nalatenschap, en zoals be­kend, met een erfenis staat het de erfgenamen vrij te doen wat ze wil­len. Het is zelfs de pointe van wat we een nalatenschap noemen: de erflater is het beheer erover kwijt, het is in handen van de erfgena­men gevallen.

Van deze situatietekening zal ik in dit boek uitgaan. De kerkelijke christologie heeft niet uitgediend, ze is in andere handen overgaan. Vroeger was er maar één Jezus, namelijk Jezus Christus. Eeuwenlang door de christelijke kerk met bloed, zweet, en tranen verdedigd, is die ene Jezus opgegeven; de kerken moeten toezien hoe anderen met hem aan de haal gaan. De kerkelijke Christus is verkaveld, een veelheid van opvattingen over Jezus doet de ronde, er is een comple­te Jezus-markt.

In plaats van dat proces af te remmen zou ik er allereerst vóór zijn het toe te juichen. De kerkelijke Christus als materiaal voor de religi­euze zoektocht van mensen, de kerken kunnen het zich toch niet beter wensen? Pas als die vrijmoedigheid naar waarde is geschat, kan een evaluatie beginnen. Die onderneem ik in dit boek, en onder­werp daar zowel de kerkelijke Christus als de vrije producties aan.

 

6. Een leeswijzer. Over de opzet

Daarmee ben ik ver genoeg om te zeggen wat ik in dit boek ga doen. Ik ben niet uit op een nieuwe versie van de historische Jezus, de zoveelste 'echte'. Wie dat verwacht, wordt teleurgesteld. Hij kan beter andere boeken lezen. Ik ga een heel andere kant op: wat hebben ze in de loop der eeuwen van Jezus gemaakt, waarom deden ze dat, en wat zit erachter dat zo'n proces nog steeds doorgaat? Voorproefjes staan al in het Algemeen Betwijfeld Christelijk Geloof ( 1991 ), in Zeker Weten (1994), en (vooral) in mijn opstel in de bundel van Neven/van Riessen, Eenvoud bij HM.Kuitert (1996). Dit boek plaatst die alleenstaande stellingen in een samenhangend raam. Het vat mijn manier van omgaan met de christologie samen.

In Deel I staat hoe de ontwikkeling is begonnen. Het kan gelezen worden als een stukje geschiedenis van de theologie, met als inzet het 'echt gebeurd'. Wie begon met de vraagtekens (Reimarus), wie doorzag de gevolgen (Lessing), wie maakte de som op van de zoek­tocht naar de historische Jezus (Schweitzer) , wie zei dat het helemaal niet om historie ging (Strauss) en wie viel hem bij (Bultmann). Dat soort informatie. Het heeft voldoende verklarende kracht om het vervolg te kunnen inschatten.

Dat vervolg, Deel II, vertelt van het omslagpunt in de benadering van de evangeliën: ze zijn tekst. Tekst is van taal en taal vraagt om uit­leg. De hermeneutiek wordt de richtingaanwijzer van de theologie, ze legt bloot (probeert dat tenminste) hoe Jezus 'van betekenis' wordt. Hebben we daarvoor nog een beroep op de historische Jezus nodig, op 'echt gebeurd', of kan het zonder? Het gedeelte eindigt met wat ik 'christologie als receptiegeschiedenis' heb genoemd: wat hebben opeenvolgende generaties van de evangeliën gemaakt? Op de as van de receptiegeschiedenis zet ik - vanzelfsprekend - ook de Twee naturenleer af.

Deel III is een standpuntbepaling, voorzien van zo degelijk mogelij­ke argumentatie. Een christologie die voor christelijk wil doorgaan zal zich dienen te legitimeren aan Jezus als historische figuur uit het verleden. Veel van wat over hem verteld is, staat historisch niet vast. Jammer, maar daar hangt het geloof niet aan. Eén ding staat wel vast: Jezus hing de joodse religie aan. Dat is een mes dat aan twee kanten snijdt. De christelijke religie zal minstens met de 'Religion Christi' moeten sporen, hetgeen inhoudt - om het belangrijkste te noemen _ dat christenen Jezus niet als God-op-aarde kunnen vereren; hij heeft zichzelf niet zo gezien. De christelijke kerk is toch niet beter ingelicht over God dan Jezus zelf? Het legt ook de controverse met de joden op de plaats waar ze hoort. Het ontwerp van God, dat de chris­telijke kerk erop nahoudt, verandert niet door Jezus (vandaar dat het ritueel van de verzoening precies zo'n belangrijke plaats in het christendom inneemt als in het jodendom), alleen de reikwijdte van Jezus' God verandert, Hij is ook God-voor-niet-joden: het christelijk geloof kent geen etnische beperkingen In Deel IV komt de heikele kwestie aan de orde wat we dan met het verleden moeten: de Twee naturenleer, het Credo, de christelijke Jezus feesten. Maar ook de Jezus-vroomheid, die zich een aparte relatie met Jezus creëert, naast de relatie met God. Kan niet, zal ik daar zeg­gen. Tot Jezus kun je niet bidden, Jezus wordt er een Tweede God mee, en dat is zelfs in termen van de klassieke christologie een zware ketterij.

Het laatste deel (Deel V) vat de afloop samen onder het hoofd 'nala­tenschap'.Jezus liet de kerk na (althans, dat denken de kerken; of het zo is, is vers twee), en de kerken hebben op hun beurt weer de kerkelijke Christus nagelaten aan Europa. Daar doet men ermee wat men wil. Maar zonder perspectief is die ontwikkeling niet. Europa zelf zie ik weer als een nalatenschap van de kerkelijke Christus, Christus getransformeerd tot cultureel christendom.

 

7. Geen theologie. De lezers

Het is ook in dit boek mijn opzet helder te schrijven, zelfs in het oog van mensen die vinden dat religie zich door wazigheid hoort te ken­merken. Ik ontwijk daarom mandarijnen taal, ze is nergens voor nodig. Als lezers zoek ik wel mensen die mijn thema belangwekkend genoeg vinden om zich er enige inspanning voor te getroosten. Al spreek ik dus niet met theologen over theologie, en schrijf ik niet voor mensen van het vak, ik ga ook niet op mijn hurken zitten om een kleuterklas wat bij te brengen. Dat is overschatting van de moei­lijkheidsgraad van theologie (iedereen kan de was doen, met enig geduld), en onderscliatting van de intelligentie van de lezer.

Theologie verheldert, dat is de reden waarom het als discipline wordt beoefend. Ze neemt niet de maat, ze schrijft niet voor. Dat doe ik ook niet in dit boek, het wil helpen kaartlezen: hoe lopen de wegen, hoe kom ik uit mijn doolhof. Verder ga ik niet. Niets voor­schrijven is niet: alles is even goed. Dat is een soort liberalisme dat zichzdf opheft. Over de leer valt, met redenen, te twisten.

Ook over de christologie.

Christologie is niet de hele leer, het is er maar een onderdeel van, niet het minste, maar toch niet meer dan een onderdeel. Voor een uitstalling van de christelijke geloofstraditie als geheel, voor andere thema's dan de christologie, voor de opkomst van religie in de ge­schiedenis van de mensheid, voor de vraag waarom het geen onzin is om in God te geloven (ik noem maar enkele thema's), verwijs ik de lezer naar ander werk van mijn hand.

De leer is niet alles, ook de hele leer niet. Het leven gaat door, ook als de waarheid niet kan worden vastgesteld. Kinderen worden verwekt, geboren, stichten zelf weer gezinnen en sterven. Zomer, winter en herfst gaan door, alsof er geen christologie bestond. Die gedachte kan ons bewaren voor zowel te hoog gespannen verwachtingen van als al te overspannen gevechten om religieuze waarheid.

H.M. Kuitert Schets voor christologie “Jezus nalatenschap van het Christendom”

Ten Have Baarn 1998.

 

Datum: vrijdag 20 november 1998

Over Jezus gesproken

Dr. H.M. Kuitert

Jezus - Nalatenschap van het christendom

Sinds twee eeuwen proberen geleerden een 'echte' Jezus onder het stof van de overlevering vandaan te halen. Het einde van de zoektocht is nog niet in zicht; consensus is nog ver te zoeken. Een grote variatie aan Jezusbeelden passeert in de loop van de geschiedenis de revu, en dat laat de beschouwer in verwarring achter. Kuitert onderwerpt deze beelden aan een nader onderzoek, niet om de 'echte' Jezus te leveren, maar om te beschrijven hoe het doolhof in elkaar zit. De taak van de theologie is niet voor te schrijven, maar te verhelderen, aldus Kuitert.
Wat heeft men in de loop der eeuwen met Jezus gedaan? Kuiterts ontmanteling begint al bij het begin: de vier evangeliën, die het verhaal van Jezus vertellen, zijn geen geschiedenis, maar geloofstraktaat. En het orthodoxe idee van Jezus als 'God op aarde' vindt in Kuiterts ogen geen genade; hij wijst dat af als een bedenksel van de Oude Kerk, in de tweede en derde eeuw. Maar hij maakt evenzeer bezwaar tegen de 'vrije produkties' van deze tijden, waarin Jezus figureert als sociaal revolutionair, verlichte ziel of een soort New Age-goeroe avant la lettre. Kuitert maakt onderscheid tussen de historische Jezus en de kerkelijke Christus. Van de eerste weten we niet zo gek veel af; Kuitert vat dat samen als: Jezus heeft geleefd, en hij was jood. 'We kennen hem niet, we weten alleen wat we van hem gemaakt hebben.' Hij zag zichzelf niet als 'God op aarde'; dat was een latere, hellenistische vinding. Op dezelfde manier: Jezus kwam niet om aan het kruis te sterven, maar het overkwam hem. De kruisdood als verzoening is ook alweer een uitvinding van later. Maar ook in deze vroegchristelijke tijden bestond hierover allerminst consensus. Er was sprake van onenigheid en heftige debatten, bijvoorbeeld over de goddelijke of menselijke natuur van Jezus. In 451 beslechte het Concilie van Chalcedon de strijd en legde het de 'twee-naturenleer' vast: Jezus was zowel het één als het ander.
Kuitert relativeert deze leerstellingen met een beroep op hun ontstaan. Samen met de Drieëenheid, de Onbevlekte Ontvangenis en de Opstanding verwijst Kuitert ze naar het kerkhof van de geschiedenis als 'dogmatische fixatie'. Dat wordt hem niet overal in dank afgenomen. Tot zijn verdriet, zo vertelt hij in een interview met Sjoerd de Jong in NRC-Handelsblad van 11 september 1998. 'Aan de andere kant denk je: het moet gezegd. Ik wil geen voedsel geven aan het bezwaar dat al zo vaak tegen de christenheid wordt ingebracht: dat ze onwaarachtig is over de waarheden van onze cultuur, van onze wetenschap.'

Prof.dr. Harry M. Kuitert (1924) was vanaf 1965 tot aan zijn emiritaat verbonden aan de theologische faculteit van de Vrije Universiteit te Amsterdam. In 1967 werd hij benoemd als hoogleraar, met als leeropdracht Ethiek en Inleiding Dogmatiek. Hij is al ruim twintig jaar de meest spraakmakende theoloog in Nederland; over zijn boeken ontstaat steevast tumult in met name behoudende christelijke kringen. Sinds 'Wat heet geloven' (1977) beijvert hij zich voor een herziening van de leer, om recht te doen aan het eigentijdse levensgevoel en de stand van de wetenschap, met behoud van de kern van het christelijke geloof. Van zijn hand verscheen recentelijk oa. 'Het algemeen betwijfeld christelijk geloof' (1992, 17e druk 1997) en 'Zeker weten' (1994, 7e druk 1995).

Deze activiteit is georganiseerd in samenwerking met Boekhandel Scholtens Wristers.

Archief 1998

Prof. Kuitert: Orthodoxie verloedert de kerk

Bron: Reformatorisch Dagblad

AMSTERDAM - „Orthodoxie verloedert de kerk, maakt mensen monddood, schuchter.”  Prof. dr. H. M. Kuitert haalde deze woorden van H. Berkhof aan tijdens de themadag ”Mijn God” ter gelegenheid van zestig jaar interkerkelijke omroep IKON, zaterdag in Amsterdam.

”Zes decennia protestant in Nederland” was het thema van de dag, ondersteund door videofragmenten uit IKON-programma’s.

Prof. dr. G. Harinck, hoogleraar in Amsterdam en Kampen, schetste de positie van de IKON binnen het streven van de Hervormde Kerk na de Tweede Wereldoorlog om een nationale rol te spelen. Terwijl de Hervormde Kerk, kerk en samenleving op elkaar probeerde te betrekken, zagen andere kerken vaak het probleem van de onderlinge vervreemding van kerk en samenleving niet eens.

Maar intussen werd het protestantisme in het publieke domein vooral vertegenwoordigd door tal van particuliere organisaties. „Om zichzelf ruimte te verschaffen in de samenleving keerde de Hervormde Kerk zich tegen al die organisaties, die nu juist het christelijk karakter van de samenleving stutten. In de praktijk gaf dit hervormde streven dus een impuls aan de secularisatie van de samenleving.”

Toen de jaren zestig aanbraken, hadden de protestantse kerken het contact met de samenleving dus al zo’n beetje verloren, stelde prof. Harinck. „De samenleving is toen niet geseculariseerd, ze was het al, omdat de christelijke organisaties hun brugfunctie tussen kerk en samenleving verloren en de kerk zelf die kloof niet kon overbruggen. De IKON sloot nauw aan bij de maatschappelijke trends en droeg vanaf de jaren zestig een uitgesproken progressief imago.”

Prof. Harinck noemde twee protestantse reacties op de cultuuromslag van de jaren zestig: de orthodoxe en de vrijzinnige. De vrijzinnige werd over het algemeen als de hoofdlijn van het protestantisme na de jaren zestig beschouwd. Het orthodoxe protestantisme was dankzij het antithetische element in zijn wereldbeschouwing beter gewapend tegen de cultuuromslag van de jaren zestig dan de vrijzinnigheid, aldus Harinck.

„De orthodoxie liep in die roerige jaren binnen het protestantisme geen getalsmatige schade op en hield een fijnmazige organisatiestructuur van politieke partijen, kranten, scholen, vakbonden en dergelijke overeind. De vrijzinnigheid had het veel moeilijker en verloor de band met de kerken en vrijwel al haar organisaties.”

Alle afslankingen van de afgelopen halve eeuw ten spijt is er volgens Harinck niet zo veel veranderd in de relatie van de protestantse kerken met de samenleving. „Die relatie is altijd zwak geweest. Aan orthodoxe zijde is de verhouding tussen kerken en organisaties onverminderd moeizaam en lijken de kerken te berusten in hun marginale maatschappelijke rol. Aan vrijzinnige zijde is zowel de kerkelijke als de organisatorische betrokkenheid zwak. We kennen allemaal de IKON, maar die is de laatste decennia meer een handvat gebleken voor wie de kerk uit wilde dan voor wie er in wilde.”

Prof. Kuitert, van 1967 tot 1989 hoogleraar ethiek en dogmatiek aan de VU en vaak te gast in IKON-programma’s, vertelde hoe de kerkdiensten hem op het ’verkeerde pad’ hadden gebracht. „Want ik wilde weten waar het in de kerk en in het geloof om ging. Ik besloot daarom theologie te studeren. Ik had al gauw het gevoel dat ik moest kiezen: doorgaan in het oude spoor en dat nog beter bestraten, óf een andere weg inslaan.”

Het werd een andere weg, gemarkeerd door de befaamde leus: „Al het spreken over Boven komt van beneden.” De Bijbel biedt geen informatie of kennis, zo betoogde Kuitert zaterdag, maar is een boek van taal. „Hij is een drager van een kijk op de wereld en vertelt wat mensen verbeelden in hun omgang met wat zij als God hebben ervaren. En dan kom je bij het Oude Testament, bij Israëls God, en die stamt weer uit de wereld van de goden. Christenen hebben echter Israëls God geclaimd en hebben de god van de Bijbel ingeruild voor een enig, eeuwig wezen dat tenslotte verdampt tot iets.”


„Ik weet wie mijn God is, wie is uw God?” zo vroeg een kritisch luisteraar aan Kuitert. De hoogleraar antwoordde: „De macht van het woord.” „Wie spraken het woord? De mensen. Zij gaven daarmee betekenis aan de wereld. Onze cultuur is opgebouwd uit het woord. Voor mij ligt het mysterie van God in de klassieke gereformeerde uitdrukking: Woord en Geest.

Dat verbindt mij met de Gereformeerde Bond”, zei hij schertsend.