16a GOD ALS EENHEIDSMAKEND BEGINSEL IN DIVERSITEIT.

 

Hier ga ik proberen te verwoorden, of uit te spreken, wat ik ervaar als “DatWatGodIs”. In vroegere tijden, en in de tijd dat de Bijbelboeken werden geschreven, ontstond er het besef dat een mens niet bij machte was God bij naam te noemen, te duiden of aan te spreken. Vandaag de dag ligt dat anders. Inmiddels is er zoveel bekend over het ontstaan van leven op aarde, en is over millenniums van leven, evolutie, en ontwikkelingen veel kennis verworven, is er psychische herkenbaarheid ontstaan, die ons verteld hoe geest en werkelijkheid zich tot elkaar verhouden. Dat maakt mijn inziens, het zinnig een poging te doen om de ‘uitwerking’ van Gods werkelijkheid te definiëren, te benoemen of bespreekbaar te maken. Het lijkt mij goed, afstand te nemen, van de ‘ondefinieerbaarheid’ van God of godheid. En dat we met elkaar gaan spreken over wat is geloof en geloofswerkelijkheid, als we het over “DatWatGodIs” of godheid hebben.

 GOD ALS EENHEIDSMAKEND BEGINSEL.

God is in mijn voorstellingsvermogen als “eenheidsbeginsel” ervaarbaar, aanvaardbaar, door te geloven dat er een macht of kracht bestaat, die de mens ‘dat ene’ of ‘die ene’ is gaan noemen. ‘Ervaarbaar’, omdat het tot een ‘samenbundelende’ machten of krachten heeft geleid, en ‘aanvaardbaar’ is geworden in millenniums van tijd. Omdat ons voorstellingsvermogen, of liever gezegd het ‘verbeeldingsvermogen’ van de mens, door millennia van tijd een godheid heeft verbeeld, die tot een ‘eenheidsmakend beginsel’ heeft geleid. God ervaarbaar als een “eenheidsmakend” beginsel in diversiteit.

[diversietijd betekent de verschillende wereldgodsdiensten. En met ‘eenheid/makend’ wordt bedoeld, wat religies met elkaar gemeen hebben, en dat is hun gelovige drive naar een betere mensheid].

Alle verhalen, overleveringen, visioenen, gebeurtenissen, profetieën, raadgevingen, inzichten en apocalyptische voorstellingen, hebben de mens op het spoor gezet van een ‘allesomvattende’ centrale punt van gerichtheid, naar ‘dat ene’ of ‘die ene’ dat boven álle individuen uitstijgt. Verbeeld tot een Almachtige Grootheid, die ‘werelden’ overstijgt. Met hulp van de ‘Geest Gods’ zou God in staat zijn, deze ‘universele werkelijkheid’ gestalte te geven in een geloofswerkelijkheid dat het persoonlijke belang overstijgt.

Dan spreken we over een macht of kracht, samengebundeld tot een ‘eenheid’, door eeuwen van aanbidding, offervaardigheid, rituelen, samenkomsten, gebeden en verboden. Door bewuste en onbewuste, bedachtzame en initiële voorstellingen, is dat een werkelijkheid geworden die door miljoenen mensen beleden wordt, als een geloofsrealiteit.

Die geloofsrealiteit is op papier, in hout en steen, en kostbare materialen tot zichtbare en tastbare realiteit gevormd. Met hulp van de menselijke geest zijn we in staat gebleken aan onze verlangens naar vrede, veiligheid en gelijkwaardigheid, een “Universele werkelijkheid” te creëren, van een ‘geloofswerkelijkheid’ die we God zijn gaan noemen. Een ‘geloofswerkelijkheid’ die bestaanszekerheid heeft gegeven aan vele mensen omdat zij er in geloven. Dat het ‘individu’ en de ‘massa’ overstijgt, en juist door die ‘massa’ bestaansrecht heeft en deze bestuurbaar houdt, door rede en gerechtigheid, ten behoeve van beheersbaarheid in menselijkheid.

 

GEEST GODS OF HEILIGENDE GEEST?

Er is Geest werkzaam in ons dat ruimtelijk is. Het denken van ons, wordt door geest geleid en door geest beïnvloedt. Het spirituele in ons brein, noemen we geest en is werkzaam in de wereld van ons denken. Die ‘geest’ is tweezijdig, en soms verdeeld aanwezig als geestkracht, als een ‘vrije geest’ en een ‘onvrije geest’. Geestelijke activiteit in ‘samenhang’ met ons verstandelijk vermogen. Een vrije geest die onafhankelijk van de zinnen, vanuit een oorspronkelijke werkelijkheid bij ons binnenkomt via gedachtestromingen, spontane ingevingen, raadgevingen, nachtelijke processen die herkenbaar zijn als dromen, visioenen e.d.

*Onvrije geest. Geestelijke werkzaamheid  in de persoonlijke zintuiglijke sfeer, strevingen door zintuiglijkheid [privatief/sociaal].

*Vrije geest. Geestelijke werkzaamheid  door geestelijke onthechting, ontbloting van de ziel, los van de verlangens van het lichamelijke [negatief/afwezigheid].

 De kern van het hier boven geschetste beeld is, dat ‘geest’ binnen het menselijk brein actief is, het ‘geestelijke’, dat als een tweezijdige geest in het menselijke brein actief werkzaam is. Zoals het ontstaan van leven op aarde uit dualiteit voortgekomen is, en de mens in dualiteiten tracht te overleven, schijnt ook de ‘geest’ van de mens tweezijdig in of om het menselijk brein werkzaam te zijn. Sommige wetenschappers leggen dit als volgt uit (Gerrit Teule):

Geest is als een bolvormige wolk in ons brein aanwezig, als licht en warmte, dat als vormbare en zelfvormende energie, tot geestelijke ‘kenbaarheid’ merkbaar wordt. De ‘geest’ gaat een samenhang aan met zichzelf, het denken, het voelen, het zien, willen en onthouden. Die tweezijdigheid van de geest, maakt het voor ons mensen moeilijk, want ook de ‘geest’ is dualistisch in zijn bestaanswerkelijkheid, niet omdat geest ruimtelijk is, maar omdat geest ‘geestelijk’ is, en verbonden met de ‘wereld’ van ons denken. Dát maakt onze geest ‘tweezijdig’. En iets dat tweezijdig is, kan verdeeld werkzaam zijn. Dat is wat ik bedoel met ‘geestelijke samenhang’, geest die verbonden is met de ‘geesteswereld’, en geest die betrokken is met de aardse werkelijkheid, ons verstand en de zintuigen [zie de Bestijging van de Berg, van Juan van het kruis]. Dat maakt dat ik wil spreken over een “vrije geest” en een “onvrije geest”, als we het hebben over “de” geest.

 De ‘onvrije geest’ laat zich door de zintuigen verbeelden, hij is afhankelijk van de sterkte of zwaktekanten daarin, en de emotionele vaardigheid, van het zintuiglijk vermogen van de mens. Bij de ene mens is het zintuiglijke ‘latent’ aanwezig, bij een ander zijn de zintuigen durend ‘dominant’ aanwezig.

 De ‘vrije geest’ is onafhankelijk, onafhankelijk van het zintuiglijke, en toch zijn beide geesten als één geest in het brein aanwezig of werkbaar, ze zijn in het geestelijke aan elkaar verplicht, door hun samenhang. Zoals Augustinus het al zei, de geest in je, beveelt je, je hand op te richten, dan richt de hand zich op zonder aarzelen, wanneer de tweede geest een tegenbeweging beveelt, dan gebeurd er niets, beide geesten werken dan niet samen, en dat verstoord de groei naar evenwichtigheid, in een gezond en heilzaam levenspatroon.

 Het is de ‘onvrije geest’, die sterk bepalend is hoe een mens zich gedraagt, de beide geesten verhouden zich tot elkaar als in een verhouding, beide geesten zijn aan elkaar gewaagd, en werken met elkaar samen, of ze werken elkaar tegen. En dat word zichtbaar door woord en taalgebruik van de mens die zijn verlangens kenbaar maakt, handelt of doet.

 De ‘onvrije geest’, laat zich door de zintuigen verbeelden, de ‘vrije geest’ is, en laat zich beïnvloeden door de Universele geest, die van het scheppende principe, die van den beginne af, als een heilzame en genezende geest in de wereld aanwezig/ werkzaam is. De beide geesten zijn aan elkaar verwant, zij beïnvloeden elkaar zowel privatief als negatief. De ‘onvrije geest’, die van de zinnen, is verbonden met de verlangens van de zinnen, en wil de zintuigen zowel bedienen als sturing geven, en de ‘vrije geest’ wil de mens tegelijkertijd bevrijden van overbodige verlangens naar bevrediging en hartstochten, die echter van vanuit de geschapen werkelijkheid, een natuurlijke bestaanswerkelijkheid bezitten. De ‘vrije geest’ kent van nature het verlangen de onvrije geest te bevrijden van hartstochten en verlangens door de zinnen, zij wil de mens sturen naar een heilzame en genezende werkelijkheid die bevrijdend en genezend werkt.

 

 VAN DE WERKENDE GEEST …

De “godsgedachte”, of het geloven in een God waarvan jij, afhankelijk bent, zou in de bovenstaande schets, een andere betekenis kunnen krijgen, dan die in het algemeen aangenomen wordt. Het ‘geestelijke’, van de ‘werkende geest’, bevindt zich in de ruimte van de cel, van het brein, het geheugen, het verstand, zoals boven als een bolvormige wolk omschreven. Als we spreken vanuit de religie over de Heilige Geest, dan zou daarmee bedoeld kunnen worden de ‘vrije geest’ die in elk denkend wezen werkzaam en aanwezig is. Dan krijgt voor mij de H. Geest, die we bidden in de Naam van de Vader en de H. Geest, een diepere betekenis, het is “die” geest die ‘heiligt’, en heiligend betekent ‘genezend’, en dat is ‘werkend’ in ons.

Dat ‘heilige’ of ‘eenheidsbeginsel’, dat genezing of harmonie betekent, is dan niet meer ‘wezensvreemd’ voor mij, het is niet ‘boven’ de mens verweven, maar ‘in’ de mens verweven, en uit zich in woord of gebaar. En het is ‘goed’ daar gehoor aan te geven. Want het is de “vrije wil” van de mens, die bepalend is hoe of wanneer het “Heilige” zich voltrekt, of zich verklankt in of door de mens.

 

 

Augustinus zij het zo: `

DE GEEST DIE BEVEELT …

De geest beveelt bijvoorbeeld dat de hand zich beweegt, en dat is gemakkelijk, het gaat zo makkelijk dat de uitvoering ervan nauwelijks van het bevel te onderscheiden valt. Toch is de geest geest en de hand lichaam. Nu beveelt de geest, de geest dat Hij wil (en dit is een en de zelfde geest), en toch verzet deze zich. Vanwaar is dit tegennatuurlijk verschijnsel, waarom is dit ? De geest die beveelt, beveelt om te willen zeg ik, en degene die beveelt zou niet bevelen als hij niet zou willen, en toch doet de geest niet wat hij beveelt. Het zit zo; De geest wil niet geheel en al, derhalve beveelt hij niet geheel en al. Hij beveelt namelijk in zoverre hij wil, en in zoverre hij niet wil dat gebeurt, gebeurt niet wat hij beveelt. Was namelijk de geest volledig, dan was zijn willen ook volledig, en dan zou hij niet hoeven te bevelen wat hij zou willen. Het is dus geen tegennatuurlijk verschijnsel; ten dele willen en ten dele niet willen, doch het is een ziekte van de geest, omdat deze het niet helemáál voor het zeggen heeft. Het is als het ware dat de waarheid hem doet willen, en dat de gewoonte de wilskracht ontkracht.

Dat de geest twee willen bevat komt doordat de geest niet volledig is, de één heeft wat de ander ontbreekt.

 

 

Juan de La Cruez heeft het over:

DE VERLANGENS VAN DE ZIEL …

 Volgens de natuurlijke orde van vooruitgang, kan de ontbloting van de ziel niet plaatsvinden, zolang de voornoemde gehechtheid die de ontbloting in de weg staat, niet verdwijnt. Zo kan een ziel de zuivere geestelijk geest uitstralen, naargelang die ziel aan de zintuiglijke geest onderworpen is. Het is ook duidelijk dat de zintuiglijke verlangens van de ziel, haar uitputten en kwellen, zij zichzelf verduistert, bezoedelt en verzwakt. De ziel die haar verlangens blijft koesteren raakt vermoeid en uitgeput.

 

Hoe verlangens de ziel blijft verduisteren en verblinden:

Verlangens verduisteren en verblinden de ziel (het wezenlijke zelf en vonk van leven(Joannes vh Kruis blz 543). Want zo ook verduisteren de nevels de lucht en beletten de zon te schijnen, zoals een spiegel met vlekken het gelaat niet zuiver kan weergeven, modderwater weerkaatst ook niet nauwkeurig het gezicht van iemand die zich erin tracht te weerspiegelen (beschouwen). Zo ook is de ziel die beheerst wordt door haar verlangens, verduisterd onder invloed van het verstand. Zij geeft geen licht omdat de zon van de natuurlijke rede, en de uitstraling van de natuurlijke wijsheid van God zich niet kan tonen, en haar omgeving helder verlichten.

 Door het feit zelf dat de ziel tot haar betrekking met het verstand verduisterd wordt, wordt zij ook trager wat haar wil betreft, en is ongenuanceerd werkzaam in haar geheugen. Kortom zij raakt ontredderd in haar eigen activiteit. De vermogens van de ziel hangen immers in hun werking af van het verstand. Het is dan ook duidelijk dat zodra het verstand hinder ondervindt, ook haar vermogens in verwarring en wanorde geraken. Zoals wij al eerder zeiden is het verstand immers in zo een toestand niet in staat de verlichting, van de wijsheid van God [datwatgodis Anth.] te ontvangen, gelijk een donkere lucht het licht van de Zon niet kan opnemen. De wil kan dan niet God in zuivere liefde omhelzen, gelijk een beslagen spiegel het voor hem staande gelaat niet helder kan weergeven. Nog minder kan het geheugen dat vertroebelt is door de nevels van het verlangen een duidelijk beeld van God in zich vormen.

Het kan dit evenmin als troebel water, duidelijk het beeld weerspiegelen, van wie er zich in schouwt. Het verlangen verblindt en verduistert de ziel omdat het verlangen als zodanig verblindend is. Vanuit zichzelf heeft het verlangen immers geen enkel begrip omdat het de "rede" leidt als een blindengeleidster die niet zien kan. Vandaar..... dat ook de ziel blind wordt, telkens als zij zich door de verlangens laat leiden.