vorige pagina

 

De Queeste (zoektocht) naar de mogelijkheden van schoonheid.

 

Waarover niet gesproken wordt, door Michel Lafaille.

 Een retorische vraag die men eigenlijk nooit hardop uitspreekt: waarom praat men nooit over schoonheid? Mag men in de rationele en analyserende cultuurwereld van de tuin- en landschapsarchitectuur niet spreken over iets wat de bedoeling heeft mooi te zijn? Is het een vorm van machteloze schaamte of misplaatste onbescheidenheid?

 Is het een schroom die een onvermogen moet verbergen of een puriteinse angst iets aan te roeren waarvoor men geen woorden heeft? “Of zwijgt men”, om met Ludwig Wittgenstein te spreken, “over datgene waarover men niet kan spreken?” De filosofische excursie In de dagelijkse conversatie worden de begrippen mooi, esthetisch of schoonheid frequent verward en onbewust door elkaar gehaald. Met smaak of kunstzin er ook nog bij wordt de verwarring compleet. Deze verwarring leidt dan tot platitudes zoals “Over smaak valt niet te twisten”, maar dat is volgens de Duitse filosoof Immanuel Kant een grote misvatting.

 Mijns inziens zouden wij uren en dagen over schoonheid moeten praten en redetwisten en de esthetiek zou tot onze triviale gespreksonderwerpen moeten behoren. Laat ons de leer van Kant erbij nemen zoals die te vinden is in de Analytik des Schönen, het eerste boek van de Kritik der Urteilskraft (Kant, 1790). Kant geeft ons vier gezichtspunten met daaruit volgend vier definities. Lezen we die achter elkaar dan ontstaat: - Smaak is het oordeelsvermogen over een object of over een voorstellingswijze door een welbehagen of onbehagen zonder enig belang.

 Het object van een dergelijk welbehagen noemt men schoon; - Schoon is datgene wat zonder begrip algemeen behaagt; - Schoonheid is de vorm van de doelmatigheid van een object, in zoverre de schoonheid zonder voorstelling van een doel in dat object wordt waargenomen; - Schoon is wat zonder begrip als object van een noodzakelijk welbehagen gekend wordt. Kant stelt dus dat de term ‘kunst’ slaat op werken die hun doel in zich dragen of waarvan het doel geen ander doel overstijgt. Er is dus sprake van autonomie van het esthetische oordeel dat los staat van doelmatigheid of nuttigheid.

 

Martin Heidegger stelt in zijn hoofdwerk Sein und Zeit (1927) dat de mens in de wereld is geworpen, niet berekend of gepland. Vanuit deze geworpenheid kunnen wij onze eigen mogelijkheden verstaan, die er niet zouden zijn als we gepland of berekend waren. De mens kan zichzelf ontdekken, wat volgens Heidegger synoniem is aan ontwerpen. De mens ontwerpt het zijn van zijn bestaan op een even oorspronkelijke manier als zijn werkelijke leven. Omdat de mens is, is hij reeds ontworpen en zal hij blijven ontwerpen zolang hij bestaat. De mens beschikt over mogelijkheden en die mogen niet definitief worden vastgelegd. Daarmee zou de ontwerper zijn toekomst worden ontnomen. Ann van Sevenant schrijft in haar boek Ademruimte (2000) hierover: De geworpenheid is de basis van het menselijke bestaan, we ontwerpen altijd op basis van deze worp, maar die worp is geen eenrichtingsverkeer. We zijn niet alleen maar geworpen - dat zou ons onverschillig maken voor het geworpen zijn - wel worden we als het ware in mogelijkheden geworpen.

Nog anders gezegd werpen we onszelf op de mogelijkheden waarin we geworpen worden, zijn we gericht op de toegeworpen mogelijkheden. Gerrit Teule schrijft in zijn boek Chaos en Liefde (Teule, 2000) over schoonheid het volgende: De structuren en trillingen in ons eonengeheugen resoneren met de structuren en trillingen die we in de buitenwereld waarnemen. Deze resonantie van trillingspatronen en structuren, morfische resonantie, is wat wij ervaren als schoonheid. We vinden mooi wat onze geest in de evolutie ooit heeft bedacht en geconstrueerd.

In zekere zin volgt het boek de gedachtegang van Pierre Teilhard de Chardin, die luidt: “De menselijke soort heeft in de evolutie alle stadia doorgemaakt van de soorten onder hem, die minder bewust en complex zijn”. Tijdens dat evolutieproces is datgene, wat waardevol was voor de voortgang ervan, in het geheugen van onze soort opgeslagen. Als we met Teilhard aannemen dat onze evolutie gericht is op de terugkeer in de Schepper, dan ervaren we datgene als schoonheid, wat ons het meest in de buurt brengt van ons einddoel. Het is het hoogste, waarin het esthetische en het ethische samenkomen. Dit zou betekenen dat als de mens zich dagelijks zou omgeven met schoonheid, hij een stap nader tot het doel van de zelfverwezenlijking zet. De dagelijkse buitenruimte leent zich uitermate voor dit doel en kan als instrument worden ingezet.

Tuin en landschaparchitectuur.

Ontwerpers dienen zich dus wel degelijk te bedienen van begrippen als schoonheid en esthetiek. Maar is dit voor de brede en onbekende gebruikersgroep (van de tuinbezitter tot het grote publiek in de stad) te realiseren? Wat zou dit in de bewustwording van de mensen oproepen? Is de mens op straat bereidt deze stap te zetten en kan hij die verantwoordelijkheid aan? 18 TOPOS/01/2004 hebben van schoonheid, als de makers ervan schromen erover te vertellen? Wie niets van paddenstoelen weet, ziet nooit paddenstoelen. Bij de architectuur van de ruimte komen zoveel en zulke uiteenlopende aspecten kijken, dat vergeleken met andere kunsten het een terrein is waarop synesthesieën (=constante verbinding tussen waarnemingen van verschillende zintuigen, red.) een complete toepassing vinden. Onze wereld evolueert naar een fase waarin de tuin- en landschapsarchitectuur als de meest algemene van alle kunsten kan beschouwd worden. Naast het feit dat de mens de door hem verstoorde balans in zijn wereld zélf kan herstellen, kan hij verder vormgeven aan zijn eigen bestemming, door een omgeving voor zichzelf te creëren, die een projectie vormt van zijn abstracte ideeën op de natuurlijke wereld.

 Dit zou een tuin- en landschapskunst kunnen opleveren op een historisch nooit vertoonde schaal. Misschien is het project New Babylon1 van de Nederlandse schilder Constant daar wel een voorzet voor geweest; een project waarin hij een nieuwe mens introduceerde met een andere levenswijze: een spelend bezig zijn, niet op nuttigheid gericht, bouwend aan een nieuwe wereld: New Babylon.

Wat we hieruit kunnen leren is, dat we beloftensvol moeten koersen om uit de branding te geraken; dat wil zeggen, we dienen op te leiden tot een nieuw, niet op nuttigheid gericht, menstype: de homo ludens. En dat niet alleen: de studenten dienen uitdragers te worden van het ‘homo ludens idee’. En evenals Constant aanzetters te worden tot (weder)opstand van de homo ludens.

 De inhoud van een schilderij Nog niet zo lang geleden sneed een bezoeker in het Stedelijk Museum van Amsterdam het monumentale schilderij van Barnett Newman ‘Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue III’ aan flarden. De dader kon de aanwezigheid van het werk niet verdragen. Deze daad bracht de discussie over de inhoud en betekenis van dit schilderij op gang. Is een dergelijk schilderij louter de uitdrukking van een idee, of kan het ook een gevoel oproepen? “In het schilderen is het mij erom te doen dat het schilderij de mens een gevoel van plaats geeft: dat hij weet dat hij er is, zodat hij zich van zichzelf bewust is”. Deze woorden van Barnett Newman hanteert Renée van de Vall als ijkpunt bij zijn boek Een subliem gevoel van plaats (1994). “

 Zo zien we de wereld,” betoogde René Magritte in een lezing in 1938 als commentaar op zijn versie van La Condition humaine. Hierin is een schilderij voor het uitzicht dat het afbeeldt gezet, zodanig dat ze alle twee in elkaar overlopen en niet meer te onderscheiden zijn. “We zien het als iets buiten onszelf, hoewel het alleen een geestelijke voorstelling is van iets dat we innerlijk ervaren. Wat achter de vensterruit van ons begrip ligt”, zegt Magritte, “heeft een tekening nodig voor we de vorm ervan goed kunnen onderscheiden, laat staan genoegen beleven aan de waarneming. En cultuur, conventie en cognitie maken die tekening die op ons netvlies staat als de kwaliteit die wij als schoonheid ervaren is Kunst van iedereen. Net zoals kunstenaars, zouden architecten en ontwerpers van de buitenruimte de durf moeten tonen om schoonheid vorm te geven. In elk geval zouden ze de ambitie moeten bezitten om de mens te helpen en te leiden in zijn onbekende zoektocht naar schoonheid. Veel plannen en ontwerpen bezitten die schoonheid, maar er wordt niet over gesproken. Hoe kan dan het grote publiek, de tuinbezitter, de park en pleingebruiker, de automobilist, de natuurwandelaar, de bosrecreant of de stadstoerist ook maar een vermoede hebben van wat zich afspeelt?

Michel.