vorige pagina

DE PROFEET - KAHLIL GIBRAN

 

OVER SCHOONHEID:

EN EEN DICHTER zei: Spreek tot ons over de schoonheid.

 

En Hij, Almoestafa de uitverkorene, antwoordde:

Waar zul je de schoonheid zoeken en hoe zul je haar vinden, tenzij zij zelf, je weg en gids is? En hoe zul je haar spreken, indien niet zij, je woorden weeft.

 

De bedroefden en gekrenkten zeggen:

‘De schoonheid’ is zacht en vriendelijk. ‘Als een jonge moeder’, half verlegen om haar eigen heerlijkheid, wandelt zij onder ons. En de hartstochtelijken’ onder ons zullen zeggen: ‘Neen’ de schoonheid is iets machtigs en ontzagwekkends.

‘Als een storm’ doet zij; de ‘aarde’ onder ons, en de ‘hemel’ boven ons, schudden.

 

De vermoeiden zeggen: ‘De schoonheid’ komt met zacht gefluister, zij spreekt in onze geest. ‘Haar stem geeft zich over aan onze stilten’, als een zwak licht, dat trilt uit angst voor de schaduw. ‘Maar de rustelozen’ zeggen: ‘Wij’ hebben haar schreeuw tussen de bergen gehoord, ‘en met haar kreten’ kwam de klank van de hoeven het klepperen van de vleugels en het gebrul van de leeuwen.

 

S’nachts zeggen de wakers der stad: de ‘Schoonheid’ zal met de Dageraad in het oosten verrijzen. En op de middag zeggen de zwoegers en de zwervers; ‘Wij zullen haar vanuit de vensters der Zonsondergang over de aarde zien leunen’.

 

‘In de winter’ zeggen de door sneeuw gebondenen; ‘Zij’ zal komen met de lente, huppelend over de heuvelen. ‘En in de zomerwarmte’ zeggen de oogsters ‘Wij hebben haar zien dansen met de herfstbladeren, en wij zagen een sneeuwvlaag in haar ‘haar’ komen.

 

Al deze dingen heb je van de schoonheid gezegd, maar in werkelijkheid had je het niet over haar, maar over je onbevredigde behoeften, en de schoonheid is geen behoefte, maar een extase. Zij is geen dorstende mond, noch een uitgestrekte ledige hand. Maar veeleer een ontvlamd hart en een verrukte ziel.

 

Zij is niet het beeld dat je zou willen zien, nog het lied dat je zou willen horen, maar veeleer een beeld dat je ziet, al sluit je je ogen, en een lied dat je hoort, ook al sluit je je oren. Zij is niet het sap in de gegroefde bast, nog een vleugel aan een klauw gehecht. Maar veeleer een eeuwig bloeiende tuin en een heirschare van engelen, eeuwig in de vlucht.

 

Volk van Orphalese, schoonheid is leven, wanneer het leven haar heilig gelaat onthult. ‘Maar jij bent het leven’ en jij bent de sluier, ‘de schoonheid’ is de eeuwigheid die in een spiegel zichzelf beschouwt.

‘Maar jij bent de eeuwigheid’ en je bent de spiegel.

 

Kahlil Gibran. Uit: De Profeet

Mirananda uitgevers

1927/1978